1. Opstelling van de Stukken

  1. Het bord plaatsen: Het schaakbord wordt zo geplaatst dat elk speler een wit (licht) vierkant rechtsonder heeft.

  2. Opstelling van de stukken:

    • De tweede rij van elke speler is gevuld met pionnen.

    • De torens staan in de hoeken, gevolgd door de paarden ernaast, dan de lopers, en de koning en koningin in het midden. De koningin staat altijd op haar eigen kleur (witte koningin op een wit vierkant, zwarte koningin op een zwart vierkant).

2. Beweging van de Stukken

  • Koning: Beweegt één vierkant in elke richting: horizontaal, verticaal of diagonaal
  • Koningin: Beweegt in elke richting (horizontaal, verticaal of diagonaal) over een onbeperkt aantal vierkanten.
  • Toren: Beweegt in een rechte lijn horizontaal of verticaal over een onbeperkt aantal vierkanten.
  • Loper: Beweegt diagonaal over een onbeperkt aantal vierkanten.
  • Paard: Beweegt in een 'L'-vorm: twee vierkanten in één richting en dan één vierkant in een loodrechte richting. Het paard is het enige stuk dat over andere stukken kan springen.
  • Pion: Beweegt één vierkant vooruit, maar slaat een stuk diagonaal. In hun eerste zet mogen pionnen twee vierkanten vooruit bewegen.

3. Speciale Regels

  1. Rokade: Een zet waarbij de koning twee vierkanten beweegt richting een toren en die toren vervolgens over de koning heen springt naar het naastgelegen vierkant. Dit kan alleen als beide stukken nog niet bewogen hebben, er geen stukken tussen hen in staan, en de koning niet in schaak staat of door een schaakveld beweegt.
  2. En passant: Een zet waarbij een pion die twee velden vooruit beweegt vanuit zijn startpositie geslagen kan worden door een vijandelijke pion alsof hij slechts één veld vooruit was gegaan.
  3. Promotie: Als een pion de overkant van het bord bereikt, wordt hij gepromoveerd tot een ander stuk (meestal een koningin).

4. Doel van het Spel

Het doel van schaken is om de koning van de tegenstander schaakmat te zetten. Dit betekent dat de koning onder aanval staat (in schaak) en geen enkele zet kan maken die hem uit de aanval haalt. Het spel kan ook eindigen in een gelijkspel door verschillende situaties, zoals pat (waarbij een speler geen legale zet meer heeft maar niet in schaak staat), drie keer dezelfde stelling, of als er onvoldoende materiaal over is om schaakmat te zetten.

5. Starten van het Spel

De speler met de witte stukken begint altijd het spel. Daarna zetten de spelers om de beurt één stuk. De spelers proberen strategisch hun stukken te positioneren, de stukken van hun tegenstander te slaan en uiteindelijk de koning van de tegenstander schaakmat te zetten.

Publicatiedatum: 05-08-2024